Beslissing van het Grondwettelijk Hof

TERUG NAAR OVERZICHT

Op 5 februari 2015 heeft het Grondwettelijk Hof een nieuw tussenarrest gewezen over de prejudiciële vraag zoals gesteld door de Nederlandstalige en Franstalige Kamer van de Raad van State.


Daarbij heeft het Hof beslist, alvorens ten gronde uitspraak te doen,  verschillende prejudiciële vragen te richten aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.


Deze prejudiciële vraagstelling is een gevolg van de vaststelling door het Grondwettelijk Hof dat de grieven van Arco tegen het Besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014, zoals overgenomen in de procedure voor het Grondwettelijk Hof, door het Grondwettelijk Hof niet kunnen worden beschouwd als kennelijk ongegrond, zodat het Grondwettelijk Hof ertoe besloten heeft om zes prejudiciële vragen te richten aan het Hof van Justitie.


Anders dan de initiële prejudiciële vraagstelling van de Raad van State aan het Grondwettelijk Hof hebben de vragen van het Grondwettelijk Hof aan het Hof van Justitie, samengevat, niet alleen betrekking op de vergelijking van de waarborgregeling voor deposito's met de waarborgregeling voor de individuele eigenaars van aandelen van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, maar op de vraag  in welke mate de waarborg voor de individuele Arco coöperant al dan niet een onregelmatige staatssteunmaatregel vormt. 


Een arrest van het Hof van Justitie houdende deze prejudiciële vragen kan redelijkerwijze worden verwacht binnen een periode van 12 tot 18 maanden.


Het College van vereffenaars

TERUG NAAR OVERZICHT